Betekenis van:
vaccin

vaccin (het ~ | meervoud vaccins)
Zelfstandig naamwoord
  • uit verzwakte ziekteverwekkers bestaande entstof waarmee tegen een bepaalde ziekte wordt ingeënt
"een vaccin tegen [tbc]"
"de werking van het vaccin is mede afhankelijk van het injectieschema en de sterkte van de toegediende dosis"

Synoniemen

Hyperoniemen

vaccin
Zelfstandig naamwoord
  • een entstof om afweer op te bouwen

Voorbeeldzinnen

  1. Vaccin
  2. Oraal vaccin
  3. Vaccin-interval
  4. Parenteraal vaccin
  5. Virusstam van het vaccin
  6. Te gebruiken vaccin
  7. Hepatitis B-vaccin
  8. (naam en type vaccin(s))
  9. Titrering van aaspakketjes met vaccin
  10. Aantal toegediende vaccin- of behandelingsdoses
  11. Aankoop van vaccin/behandeling van dierlijke producten
  12. voor de aankoop van parenteraal vaccin:
  13. Totaal aantal toegediende vaccin- of behandelingsdoses
  14. met een officieel goedgekeurd vaccin zijn ingeënt
  15. de titrering van aaspakketjes met vaccin;