Betekenis van:
verband

verband (het ~ | meervoud verbanden)
Zelfstandig naamwoord
  • doek ter verbinding v.e. wond; verband
"een verband aanleggen"
"haar hand zit in het verband"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

verband (het ~ | meervoud verbanden)
Zelfstandig naamwoord
  • samenhang
"dit houdt verband met het droge weer van de laatste tijd"
"de verdediging werd totaal uit verband gespeeld"

Hyperoniemen

Hyponiemen

verband
Zelfstandig naamwoord
  • een strook stof om een wond e.d. mee af te dekken
"De verpleegster legde een nieuw verband aan omdat het oude helemaal vies was geworden."
verband
Zelfstandig naamwoord
  • gezamelijke verandering
"Zou er een verband zijn tussen sporten en roken?"

Voorbeeldzinnen

  1. De naam van Darwin staat in verband met "De oorsprong der soorten".
  2. Verband
  3. Verband
  4. Verband
  5. Verband
  6. Verband
  7. Verband (*)
  8. Verband
  9. OORZAKELIJK VERBAND
  10. Zelfklevend verband
  11. OORZAKELIJK VERBAND
  12. CONCLUSIE IN VERBAND MET HET OORZAKELIJKE VERBAND
  13. Verband met andere variabelen
  14. Nummer en lineair verband
  15. het verband niet wijzigt;