Betekenis van:
voortdurend

voortdurend
Bijvoeglijk naamwoord
  • onophoudelijk; voortdurend; doorlopend; aanhoudend; blijvend
"voortdurend regenen/weglopen/staren"
"een voortdurende bedreiging"

Synoniemen

voortdurend
Bijvoeglijk naamwoord
  • langdurig en ononderbroken
"Er kwam een voortdurende informatiestroom binnen."

Voorbeeldzinnen

  1. Ik mis je voortdurend.
  2. Ik ben voortdurend aan het studeren.
  3. voortdurend
  4. Voortdurend?
  5. voortdurend/frequent
  6. Het wordt voortdurend getoetst.
  7. Dagelijks maar niet voortdurend?
  8. Dit besluit wordt voortdurend getoetst.
  9. voortdurend zorg en hulp van anderen nodig
  10. Het steunelement neemt derhalve voortdurend toe.
  11. Hij houdt crisissituaties voortdurend in het oog.
  12. Daartoe moet voortdurend worden geschud of geroerd.
  13. Hij houdt crisissituaties voortdurend in het oog.
  14. Dit gemeenschappelijk standpunt wordt voortdurend geëvalueerd.
  15. Voorts is de invoer in de beoordelingsperiode voortdurend gestegen.