Betekenis van:
wijn

wijn (de ~ | meervoud wijnen)
Zelfstandig naamwoord
  • alcoholische drank, uit gegist druivesap bereid
"een glas/glaasje wijn"
"een fles wijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

wijn
Zelfstandig naamwoord
  • alcoholhoudende drank die verkregen wordt door de gisting van druiven

Voorbeeldzinnen

  1. Italianen drinken altijd wijn.
  2. Europeanen drinken graag wijn.
  3. Ze stalen mijn fles wijn!
  4. Ik drink niet veel wijn.
  5. Een glas witte wijn, alsjeblieft.
  6. Geef me een fles wijn.
  7. Deze wijn is erg lekker.
  8. Goede wijn behoeft geen krans.
  9. Ze hebben twee flessen wijn gedronken.
  10. Hij vulde het glas met wijn.
  11. Laten we wijn of bier drinken.
  12. Wil je graag witte of rode wijn?
  13. Er is bijna geen wijn meer.
  14. Ze vulde het glas met wijn.
  15. Hij dronk een glas rode wijn.