Betekenis van:
woordenboek
woordenboek (het ~ | meervoud woordenboeken)
Zelfstandig naamwoord
- boek waarin de afzonderlijke woorden en vaste uitdrukkingen van een taal zijn gerangschikt, met daarbij hun grammatische eigenschappen, gebruiksmogelijkheden, betekenissen of vertalingen
"Groot Woordenboek der Nederlandse Taal"
"een biografisch woordenboek"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
woordenboek
Zelfstandig naamwoord
- een boek waarin de woorden en uitdrukkingen van een taal zijn gerangschikt met hun grammatische eigenschappen, gebruiksmogelijkheden, betekenissen of vertalingen
"Kunt u mij dat woordenboek uit de boekenkast even aangeven?"
Voorbeeldzinnen
- Ik heb het woordenboek.
- Ik heb het woordenboek.
- Dat is mijn woordenboek.
- Dat is mijn woordenboek.
- Mag ik je woordenboek even?
- Heb je een Engels woordenboek?
- Hou het woordenboek bij je.
- Kun je mij je woordenboek lenen?
- Mag ik je woordenboek even gebruiken?
- Hij wil zich een nieuw woordenboek aanschaffen.
- Er ligt een woordenboek op de schrijftafel.
- Ik gaf mijn broer een woordenboek.
- Dit is hetzelfde woordenboek als ik heb.
- Ze kocht een woordenboek voor haar zuster.
- Zoek het op in je woordenboek.