Betekenis van:
z'n

z'n
Bezittelijk voornaamwoord
  • de clitische, onbenadrukte vorm van 'zijn'
"Hij heeft eindelijk z'n zin gekregen."
z'n
Bezittelijk voornaamwoord
  • de clitische, onbenadrukte vorm van 'zijn'
"Hij heeft eindelijk z'n zin gekregen."

Voorbeeldzinnen

  1. Tom speelt op z'n GameCube.
  2. Hij blies z'n laatste ademtocht uit.
  3. De stad was verlaten door z'n inwoners.
  4. Ik gaf hem drie boeken in ruil voor z'n hulp.
  5. Met z'n drieën vormt men een gezelschap
  6. Hoe druk je het ook hebt, ik vind dat je op z'n minst een krant zou moeten lezen.
  7. Voor iemand die alleen een hamer in z'n gereedschapskist heeft ziet elk probleem eruit als een spijker.
  8. Duitsland kon geen doorslaggevend bewijs voorleggen waaruit blijkt dat op z'n minst een component van de steun niet definitief bij de machinecoöperaties is terechtgekomen; zij waren er immers niet wettelijk toe verplicht het volledige ontvangen steunbedrag in de vorm van diensten tegen gereduceerde prijzen aan de landbouwers te verstrekken.
  9. Mocht de NMBS […], dan zou zij volgens de Belgische autoriteiten op z'n minst een sociaal plan moeten financieren voor de 1300 resterende werknemers, voor een bedrag van […] miljoen euro, en de schuldeisers van ABX Frankrijk schadeloos moeten stellen (8 miljoen euro voor schuldeisers i.v.m. vastgoed en 6 miljoen euro voor de andere schuldeisers).