Betekenis van:
zoek

zoek
Bijvoeglijk naamwoord
  • ''alleen predicatief'': niet terug te vinden
"Mijn sleutels zijn zoek."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik zoek mijn camera.
  2. Zoek een leven, man.
  3. Ik zoek mijn vrienden.
  4. Ik zoek een baan.
  5. Zoek en gij zult vinden.
  6. Tom is op zoek naar een baan.
  7. Zoek het op in je woordenboek.
  8. Ik zoek een jas in mijn maat.
  9. Ik zoek boeken over de Romeinse geschiedenis.
  10. Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.
  11. Ik ben op zoek naar mijn horloge.
  12. Ik zoek een warme, wollen rok.
  13. Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.
  14. Ik zoek een tas voor mijn vrouw.
  15. Ik keek om me heen, op zoek naar een brievenbus.