Vertaling van hvem
Inhoud:
Deens
Nederlands
Voorbeelden in zinsverband
Deens
Nederlands
Hvem læser?
Wie leest er?
Hvem ved?
Wie weet?
Hvem har plantet træet?
Wie heeft de boom geplant?
Hvem skrev denne bog?
Wie schreef dit boek?
Hvem taler i om?
Over wie heb je het?
Hvem ønsker varm chokolade?
Wie wil er warme chocolade?
Hvem er din lærer?
Wie is jouw leraar?
Hvem er din lærer?
Wie is jouw leraar?
Hvem skrev Hamlet?
Wie heeft Hamlet geschreven?
Hvem er du?
Wie zijt gij?
Hvem er han?
Wie is hij?
Hvem har skrevet dette brev?
Wie heeft deze brief geschreven?
"Hvem er det?" "Det er din mor."
"Wie is het?" "Het is je moeder."
Hun ønsker at vide hvem der har sendt blomsterne.
Ze wil weten wie de bloemen stuurde.