Vertaling van Falz

Inhoud:

Duits
Nederlands
Falz [m] (der ~), Nut [v] (die ~) {zn.}
gleuf
sleuf
sponning [v]
Agraffe [v] (die ~), Spange [v] (die ~), Häkchen [o] (das ~), Klammer [v] (die ~), Heftel, Drahthaken, Falz [m] (der ~) {zn.}
spang
haakje  [o]
slot  [o]
agrafe [v]
einfugen, einfalzen {ww.}
in een gleuf gooien
falzen, rillen, nuten {ww.}
een gleuf maken


Gerelateerd aan Falz

Nut - Agraffe - Spange - Häkchen - Klammer - Heftel - Drahthaken - einfugen - einfalzen - falzen - rillen - nuten