Vertaling van Führerschein

Inhoud:

Duits
Nederlands
Fahrerschein, Führerschein [m] (der ~) {zn.}
rijbewijs [o]
Sie hat keinen Führerschein.
Ze heeft geen rijbewijs.
Haben Sie einen Führerschein?
Heeft u een rijbewijs?


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Sie hat keinen Führerschein.

Ze heeft geen rijbewijs.

Haben Sie einen Führerschein?

Heeft u een rijbewijs?

Sie hat keinen Führerschein.

Ze heeft geen rijbewijs.

Sie möchte den Führerschein bekommen.

Ze wou een rijbewijs halen.

Weißt du, wann Tom seinen Führerschein erhielt?

Weet jij wanneer Tom zijn rijbewijs haalde?

Kann ich bitte mal Ihren Führerschein sehen?

Mijnheer, mag ik uw rijbewijs zien?

Ich habe letzten Monat meinen Führerschein erneuern lassen.

Afgelopen maand heb ik mijn rijbewijs verlengd.

Weil du jetzt achtzehn bist, kannst du deinen Führerschein machen.

Nu je achttien bent, mag je je rijbewijs halen.

Ich habe letzten Monat meinen Führerschein erneuern lassen.

Afgelopen maand heb ik mijn rijbewijs verlengd.

Mein Führerschein läuft am Ende dieses Monats aus.

Mijn rijbewijs verloopt eind deze maand.


Gerelateerd aan Führerschein

Fahrerschein