Vertaling van Hotel

Inhoud:

Duits
Nederlands
Hotel [o] (das ~) {zn.}
hotel  [o]
Er blieb im Hotel.
Hij bleef in het hotel.
Mein Onkel hat ein Hotel.
Mijn oom runt een hotel.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Zum Hilton Hotel bitte.

Naar het Hiltonhotel alstublieft.

Er blieb im Hotel.

Hij bleef in het hotel.

Nimm ein Taxi zum Hotel!

Neem een taxi naar het hotel.

Sie ist jetzt im Hotel.

Ze is nu in het hotel.

Welche Faxnummer hat dieses Hotel?

Wat is het faxnummer van dit hotel?

Mein Onkel hat ein Hotel.

Mijn oom runt een hotel.

Sind wir im gleichen Hotel?

Zitten we in hetzelfde hotel?

Dieses Hotel wurde voriges Jahr gebaut.

Dit hotel is vorig jaar gebouwd.

Ich ziehe ein Hotel am Flughafen vor.

Ik heb liever een hotel bij de luchthaven.

Wir übernachteten in einem billigen Hotel.

We overnachtten in een goedkoop hotel.

Können Sie mir ein Hotel empfehlen?

Kunt u mij een hotel aanbevelen?

Es ist nicht weit vom Hotel aus.

Het is niet ver van het hotel.

Ich möchte zu einem Hotel gehen.

Ik wil naar een hotel toe gaan.

Er hat ein paar Tage in einem Hotel gewohnt.

Hij heeft enkele dagen in een hotel gelogeerd.

Das ist das größte Hotel in dieser Stadt.

Dit is het grootste hotel in deze stad.