Vertaling van Lehrer

Inhoud:

Duits
Nederlands
Lehrer [m] (der ~) {zn.}
leraar [m]
meester
onderwijzer  [m]
instructeur [m]
Ich bin auch Lehrer.
Ik ben ook leraar.
Er ist Lehrer.
Hij is leraar.
Doktor [m] (der ~), Lehrer [m] (der ~) {zn.}
doctor [m]


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Mein Bruder ist Lehrer.

Mijn broer is leraar.

Wer ist Ihr Lehrer?

Wie is jouw leraar?

Wer ist Ihr Lehrer?

Wie is jouw leraar?

Ich bin kein Lehrer.

Ik ben geen leraar.

Ich bin auch Lehrer.

Ik ben ook leraar.

Ist er Lehrer?

Is hij een leerkracht?

Er ist Lehrer.

Hij is leraar.

Er ist ein erfahrener Lehrer.

Hij is een ervaren lesgever.

Erfahrung ist der beste Lehrer.

Ervaring is de beste leermeester.

Er und ich sind Lehrer.

Hij en ik zijn leraren.

Ich bin kein Arzt, sondern Lehrer.

Ik ben geen dokter, maar een leraar.

Herr Smith ist ein guter Lehrer.

Meneer Smith is een goede leraar.

Er kam als Lehrer nach Berlin.

Hij kwam naar Berlijn als een leraar.

Er wird ein guter Lehrer sein.

Hij wordt een goede leraar.

Ich bin kein Arzt, sondern Lehrer.

Ik ben geen dokter, maar leraar.


Gerelateerd aan Lehrer

Doktor