Vertaling van Strom

Inhoud:

Duits
Nederlands
Strom [m] (der ~) {zn.}
vloed [m]
stroom  [m]
bergstroom  [m]
Strom [m] (der ~) {zn.}
vloed [m]
herfließen, herbeifließen, herbeiströmen, herströmen, heranströmen, hinströmen {ww.}
toestromen
toevloeien
toelopen
emanieren, herrühren, hervorgehen, ausströmen, aussenden, ausstrahlen {ww.}
emaneren
einfließen, hineinfließen, hineinlaufen, einströmen, hineinströmen {ww.}
uitmonden
binnenstromen
fließen, rinnen, strömen, dahinfließen {ww.}
vloeien
stromen 
vlieten
lopen 
verfließen, fortfliegen, wegfließen, ausströmen, verrinnen, zerrinnen, schwinden {ww.}
weglopen
wegvloeien
afvloeien
strömen {ww.}
zich storten
stromen 


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Der Strom ist aus.

De elektriciteit is uitgevallen.

Diese Maschine erzeugt Strom.

Deze machine produceert elektriciteit.

Diese Klimaanlage verbraucht viel Strom.

Deze airconditioner verbruikt veel elektriciteit.

Die gesamte Stadt war ohne Strom.

Heel de stad zit zonder elektriciteit.

Könnt ihr euch vorstellen, wie unser Leben ohne Strom ausschauen würde?

Kan je je voorstellen hoe ons leven eruit zou zien zonder elektriciteit?