Vertaling van Woche

Inhoud:

Duits
Nederlands
Woche [v] (die ~) {zn.}
week 
Sie machen es jede Woche.
Ze doen het elke week.
Unser Thema der Woche ist: _____.
Ons thema van de week is: _____.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Sie machen es jede Woche.

Ze doen het elke week.

Unser Thema der Woche ist: _____.

Ons thema van de week is: _____.

Ich schwimme einmal pro Woche.

Ik zwem één keer per week.

Er wäscht das Fahrrad jede Woche.

Hij wast de fiets elke week.

Der alte Mann starb letzte Woche.

De oude man is vorige week overleden.

Nächste Woche wird es vielleicht Frost geben.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

Nächste Woche werde ich in Europa herumreisen.

Volgende week reis ik naar Europa.

Ich werde nächste Woche meinen Onkel besuchen.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Nächste Woche wird es vielleicht Frost geben.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

Diese Woche habe ich viel gearbeitet.

Ik heb veel gewerkt deze week.

Er nahm sich eine Woche frei.

Hij heeft een week vrij genomen.

Er schreibt mir einmal pro Woche.

Hij schrijft mij eens per week.

Sie geht nächste Woche nach Frankreich.

Zij gaat volgende week naar Frankrijk.

Ein Mal in der Woche essen sie Fleisch.

Ze eten een keer per week vlees.

Was werden wir nächste Woche um diese Zeit tun?

Wat zijn we volgende week om deze tijd aan het doen?