Vertaling van abzweigen
						Inhoud:
						
Duits
Nederlands
sich verzweigen, sich verästeln, abzweigen {ww.}
zich vertakken
afbuigen
afbuigen
ich werde abzweigen
du wirst abzweigen
er/sie/es wird abzweigen
ik zal afbuigen
jij zult afbuigen
hij/zij/het zal afbuigen
			 					» meer vervoegingen van afbuigen
		 					
ich werde abzweigen
du wirst abzweigen
er/sie/es wird abzweigen
ik zal aftappen
jij zult aftappen
hij/zij/het zal aftappen
			 					» meer vervoegingen van aftappen
		 					
sich gabeln, abzweigen {ww.}
zich in tweeën splitsen