Vertaling van aussprechen

Inhoud:

Duits
Nederlands
aussprechen, fällen {ww.}
uitspreken

ich werde aussprechen
du wirst aussprechen
er/sie/es wird aussprechen

ik zal uitspreken
jij zult uitspreken
hij/zij/het zal uitspreken
» meer vervoegingen van uitspreken



Gerelateerd aan aussprechen

fällen