Vertaling van braun

Inhoud:

Duits
Nederlands
braun, Braun- {bn.}
bruin 
Braun [o] (das ~) {zn.}
bruin  [o]
Der Gürtel ist braun.
De gordel is bruin.
Seine Schuhe sind braun.
Zijn schoenen zijn bruin.
bräunen, braun machen, brünieren, braun färben, braun beizen {ww.}
bruineren
bruin maken
bruinen
bräunen, braun werden, sich bräunen {ww.}
bruin worden
bruinen


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Der Gürtel ist braun.

De gordel is bruin.

Seine Schuhe sind braun.

Zijn schoenen zijn bruin.

Herr Braun hat vier Kinder.

Meneer Brown heeft vier kinderen.

Herr Braun ist unser Englischlehrer.

Meneer Brown is onze leraar Engels.

Herr Braun ist unser Englischlehrer.

Meneer Brown is onze leraar Engels.

Er kommt gut mit Herrn Braun aus.

Hij staat op goede voet met meneer Brown.

Herr Braun trägt immer ein Buch mit sich herum.

Meneer Brown heeft altijd een boek bij zich.

Herr Braun trägt immer ein Buch mit sich herum.

Meneer Brown heeft altijd een boek bij zich.