Vertaling van er

Inhoud:

Duits
Nederlands
er {pers. vnw.}
hij
'ie


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Er lügt.

Hij liegt.

Er erblindete.

Hij werd blind.

Er rennt.

Hij rent.

Schläft er?

Slaapt hij?

Er weinte.

Hij was aan het huilen.

Er lachte.

Hij lachte.

Er liest.

Hij leest.

Er sagte, er würde kommen.

Hij zei dat hij zou komen.

Wenn er Zeit hat, kommt er.

Als hij tijd heeft, zal hij komen.

Er sagte, dass er mir helfen würde.

Hij zei dat hij mij wou helpen.

Er spielt sehr gut.

Hij speelt zeer goed.

Er sitzt am Tisch.

Hij zit aan tafel.

Hat er einen Hund?

Heeft hij een hond?

Er ist immer pünktlich.

Hij is altijd op tijd.

Ist er Japaner?

Is hij Japans?