Vertaling van froh

Inhoud:

Duits
Nederlands
froh, freudig, erfreut, begeistert {bn.}
blij 
verblijd
verheugd 
opgetogen
opgewekt
vrolijk


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Bist du froh?

Ben je tevreden?

Er wäre froh, das zu hören.

Hij zou blij zijn dat te horen.

Froh sind diejenigen, die Blumen lieben.

Blij zijn zij die van bloemen houden.

Ich bin froh, dass ich da war.

Ik ben blij dat ik er was.


Gerelateerd aan froh

freudig - erfreut - begeistert