Vertaling van geschehen

Inhoud:

Duits
Nederlands
geschehen, passieren, sich ereignen, stattfinden, vorkommen {ww.}
gebeuren
vóórkomen
voorvallen
voorkomen
geschieden
aan de hand zijn

er/sie/es wird geschehen
er/sie/es würde geschehen
er/sie/es ist geschehen

hij/zij/het zal gebeuren
hij/zij/het zal gebeuren
hij/zij/het is gebeurd
» meer vervoegingen van gebeuren

So etwas kann in Japan nicht passieren.
Zoiets kan in Japan niet gebeuren.
Das wird nicht geschehen.
Dat zal niet gebeuren.
vor sich gehen, geschehen, sich abspielen, werden {ww.}
worden 

er/sie/es wird geschehen
er/sie/es würde geschehen
er/sie/es ist geschehen

hij/zij/het zal worden
hij/zij/het zou worden
hij/zij/het is geworden
» meer vervoegingen van worden

Mary möchte Lehrerin werden.
Mary wil lerares worden.
Sie möchte Simultandolmetscherin werden.
Zij wil simultaantolk worden.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Das wird nicht geschehen.

Dat zal niet gebeuren.

Das ist nicht wirklich geschehen.

Dat is niet echt gebeurd.

Erdbeben können jeden Augenblick geschehen.

Aardbevingen kunnen zich op elk moment voordoen.

Gern geschehen!

Graag gedaan!

Es scheint, dass etwas geschehen ist.

Blijkbaar is er iets gebeurd.


Gerelateerd aan geschehen

passieren - sich ereignen - stattfinden - vorkommen - vor sich gehen - sich abspielen - werden