Vertaling van hassen

Inhoud:

Duits
Nederlands
hassen {ww.}
haten

wir hassen
sie hassen

wij haten
zij haten
» meer vervoegingen van haten

Tut denen wohl, die euch hassen.
Als de mensen u haten, wees dan goed voor hen.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Kinder hassen oft Spinat.

Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.

Warum hassen Sie mich?

Waarom haat je me?

Normalerweise hassen Katzen Hunde.

Gewoonlijk hebben katten een hekel aan honden.

Kinder hassen das Nerven der Lehrer.

Kinderen hebben er een hekel aan om leraren te irriteren.

Tut denen wohl, die euch hassen.

Als de mensen u haten, wees dan goed voor hen.