Vertaling van sagen

Inhoud:

Duits
Nederlands
sagen, äußern {ww.}
zeggen 
opgeven

wir sagen
sie sagen

wij zeggen
zij zeggen
» meer vervoegingen van zeggen

Darf ich etwas sagen?
Mag ik iets zeggen?
Er kann so etwas sagen.
Hij kan zoiets zeggen.
Sagen, Äußern {zn.}
zegging [v]
sägen {ww.}
zagen 


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Darf ich etwas sagen?

Mag ik iets zeggen?

Lass mich eines sagen.

Laat mij een ding zeggen.

Er kann so etwas sagen.

Hij kan zoiets zeggen.

Du kannst nicht "Nein" sagen.

Je kan niet "nee" zeggen.

Ich werde es niemandem sagen.

Ik zal het niemand vertellen.

Du könntest wenigstens „danke“ sagen.

Je zou tenminste "bedankt" kunnen zeggen.

Er hat versprochen, es niemandem zu sagen.

Hij beloofde dat tegen niemand te zeggen.

Du hättest es mir früher sagen müssen.

Je had het me eerder moeten laten weten.

Man soll immer die Wahrheit sagen.

Ge zoudt altijd de waarheid moeten zeggen.

Das hättest du mir gestern sagen sollen.

Je had me dat gisteren moeten vertellen.

Was würdest du an meiner Stelle sagen?

Wat zou jij zeggen als je mij was?

Werden Sie mir die Wahrheit sagen?

Zal je me de waarheid vertellen?

Lassen Sie mich sagen, was ich denke.

Laat mij zeggen wat ik denk.

Deutlicher hätte er es nicht sagen können.

Hij had het niet duidelijker kunnen zeggen.

Ich habe dir etwas zu sagen.

Ik heb je iets te vertellen.


Gerelateerd aan sagen

äußern - Sagen - Äußern - sägen