Vertaling van schön

Inhoud:

Duits
Nederlands
schön, hübsch {bw.}
mooi 
net
schön, gut, angenehm {bn.}
fraai
mooi 
knap 
net
schoon 
dauern, zu schade sein, leid tun, schonen, verschonen, kargen mit {ww.}
sparen
ontzien
betreuren 
het jammer vinden van
bejammeren 
nachsichtig sein, schonen, verschonen {ww.}
zich laten vermurwen
sparen
toegeeflijk zijn voor
ontzien


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Feier schön!

Veel plezier!

Diese Brillen sind schön.

Deze brillen zijn mooi.

Sie singt sehr schön.

Ze zingt heel goed.

Meine Mutter ist schön.

Mijn moeder is mooi.

Es ist schön.

Het is leuk.

Das Leben ist schön.

Het leven is prachtig!

Wie schön du bist!

Wat ben je mooi!

Du bist schön.

Ge zijt mooi.

Hoffentlich ist die Insel schön.

Hopelijk is het eiland mooi.

Nur die Wahrheit ist schön.

Alleen de waarheid is schoon.

Diese Fahne ist sehr schön.

Deze vlag is erg mooi.

Du hast ganz schön Mumm.

Je hebt lef.

Heute ist das Wetter schön.

Het is mooi weer vandaag.

Schön, dich kennen zu lernen.

Aangenaam kennis te maken.

Die Aussicht vom Gipfel ist sehr schön.

Het uitzicht vanaf de top is erg mooi.