Vertaling van spazieren

Inhoud:

Duits
Nederlands
promenieren, spazieren {ww.}
wandelen
lopen 
tippelen
aan de wandel zijn

wir spazieren
sie spazieren

wij wandelen
zij wandelen
» meer vervoegingen van wandelen

Er ist spazieren gegangen.
Hij ging wandelen.
Sie geht gerne allein spazieren.
Ze gaat graag alleen wandelen.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Geh jeden Tag spazieren.

Maak elke dag een wandeling.

Er geht gerne spazieren.

Hij houdt ervan wandelingen te maken.

Er ist spazieren gegangen.

Hij ging wandelen.

Gehe jeden Tag spazieren!

Wandel elke dag.

Tom geht jeden Morgen spazieren.

Tom maakt elke ochtend een wandeling.

Sie geht gerne allein spazieren.

Ze gaat graag alleen wandelen.

Er geht gerne im Park spazieren.

Hij houdt van wandelen in het park.

Mein Vater geht im Park spazieren.

Mijn vader wandelt in het park.

Er geht jeden Morgen im Park spazieren.

Hij wandelt elke morgen in het park.

Mir macht es nichts aus, im Regen spazieren zu gehen.

Het maakt me niet uit om in de regelen te wandelen.


Gerelateerd aan spazieren

promenieren