Vertaling van verheiratet

Inhoud:

Duits
Nederlands
verheiratet {bn.}
gehuwd
getrouwd 
verheiratet {bn.}
gehuwd
getrouwd 
heiraten, zur Ehefrau machen, verheiraten {ww.}
trouwen 
uithuwelijken
in de echt verbinden

er/sie/es verheiratet
ihr verheiratet

hij/zij/het trouwt
jullie trouwen
» meer vervoegingen van trouwen

Willst du mich heiraten?
Wil je met me trouwen?
Ich will dich heiraten.
Ik wil met je trouwen.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ist sie verheiratet?

Is zij getrouwd?

Larry Ewing ist verheiratet.

Larry Ewing is getrouwd.

Bist du verheiratet?

Bent u getrouwd?

Ich bin verheiratet.

Ik ben getrouwd.

Woher wusstest du, dass er verheiratet ist?

Hoe wist ge dat hij getrouwd is?

Ihre älteste Tochter ist noch nicht verheiratet.

Hun oudste dochter is nog niet getrouwd.

Ich bin verheiratet und habe zwei Kinder.

Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.

Ich frage mich, ob er verheiratet ist.

Ik vraag me af of hij getrouwd is.

Meine Schwestern sind beide nicht verheiratet.

Mijn zusters zijn allebei ongehuwd.

Ich bin verheiratet.

Ik ben getrouwd

Ich bin nicht verheiratet.

Ik ben single (ik ben alleenstaand)

Aus der Art, wie sie redeten, schloss ich, dass sie verheiratet waren.

Afgaand op hoe ze spraken, veronderstelde ik dat ze getrouwd waren.


Gerelateerd aan verheiratet

heiraten - zur Ehefrau machen - verheiraten