Vertaling van vier
Voorbeelden in zinsverband
Du hast vier Hunde.
Je hebt vier honden.
Ein Tisch hat vier Beine.
Een tafel heeft vier poten.
„Fast vier Pfund,“ sagt Bob.
"Ongeveer vier pond", zegt Bob.
Der Regen dauerte vier Tage.
Het regende gedurende vier dagen.
Herr Braun hat vier Kinder.
Meneer Brown heeft vier kinderen.
Zwei plus zwei ergibt vier.
Twee plus twee is vier.
Meine Mutter hat vier Brüder.
Mijn moeder heeft vier broers.
Sie konnte mit vier Jahren lesen.
Ze kon lezen toen ze vier was.
Seine Mutter starb vier Jahre später.
Zijn moeder stierf vier jaar later.
Ich gehe gewöhnlich um Vier nach Hause.
Ik ga gewoonlijk om vier uur naar huis.
Vier Familien kamen im Feuer ums Leben.
Vier gezinnen kwamen om in de brand.
Er hat mir versprochen, um vier zu kommen.
Hij beloofde me om vier uur te zullen komen.
Eins, zwei, drei, vier, fünf, sechs, sieben, acht, neun, zehn.
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.
Ich muss die Arbeit bis vier Uhr abgeschlossen haben.
Ik moet het werk af hebben tegen vier uur.
Ruf mich um vier Uhr an. Ich muss den ersten Zug nehmen.
Bel me om vier uur. Ik moet de eerste trein nemen.