Vertaling van aprender

Inhoud:

Spaans
Nederlands
aprender {ww.}
leren
aanleren
Quiero aprender a nadar.
Ik wil leren zwemmen.
Quiero aprender francés.
Ik wil graag Frans leren.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Vivir y aprender.

Leef en leer.

Quiero aprender francés.

Ik wil graag Frans leren.

Tenemos mucho que aprender.

We hebben nog veel te leren.

Quiero aprender a nadar.

Ik wil leren zwemmen.

Debes aprender de tus errores.

Ge moet leren uit uw fouten.

Aprender lenguas extranjeras es difícil.

Het is moeilijk om een vreemde taal te leren.

Tom tiene mucho que aprender.

Tom heeft nog veel te leren.

¿Cuándo empezaron a aprender alemán?

Wanneer zijt ge begonnen met Duits te leren?

No es difícil aprender holandés.

Nederlands leren is niet moeilijk.

Aprender lenguas extranjeras es difícil.

Het is moeilijk om een vreemde taal te leren.

Aprender lenguas extranjeras es difícil.

Het is moeilijk om een vreemde taal te leren.

Debes aprender de tus errores.

Je moet leren van je eigen fouten.

Es muy divertido aprender esperanto.

Het is heel leuk Esperanto te leren.

Me gustaría aprender a bailar.

Ik wil graag leren dansen.

Aprender un idioma extranjero es divertido.

Het is leuk om een vreemde taal te leren.