Vertaling van automóvil

Inhoud:

Spaans
Nederlands
automóvil [m] (el ~), coche [m] (el ~) {zn.}
auto  [m]
automobiel  [m]
¿Tienes coche?
Heb je een auto?
Él tiene un coche.
Hij heeft een auto.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Detroit es famoso por su industria del automóvil.

Detroit is voor zijn auto-industrie beroemd.

No nos alcanza el dinero para comprar un automóvil tan caro como ése.

Ik kan me niet veroorloven om zo'n dure auto te kopen.


Gerelateerd aan automóvil

coche