Vertaling van caer

Inhoud:

Spaans
Nederlands
caer {ww.}
vallen 
verschieten
neervallen
afvallen 
Tengo miedo de caer.
Ik ben bang om te vallen.
No dejes caer ese vaso.
Laat dat glas niet vallen.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Tengo miedo de caer.

Ik ben bang om te vallen.

No dejes caer ese vaso.

Laat dat glas niet vallen.

Las hojas empiezan a caer en octubre.

In oktober beginnen de bladeren te vallen.

—¡¿Dima?! —Al-Sayib estaba tan sorprendido que dejó caer su Fanta sobre el ordenador, arruinando así su caza de novatos— ¡¿Dima?! ¡¿Eres realmente tú?!

"Dima?!" Al-Sayib was zo verbijsterd, dat hij zijn Fanta op zijn computer liet vallen en daarmee zijn jacht op noobs ruïneerde. "Dima?! Ben jij dat echt?!"