Vertaling van casada

Inhoud:

Spaans
Nederlands
casada {bn.}
gehuwd
getrouwd 


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Está casada?

Is zij getrouwd?

¿Eres casada?

Bent u getrouwd?

Estoy casada.

Ik ben getrouwd.

Su hija mayor no está casada todavía.

Hun oudste dochter is nog niet getrouwd.

Lisa Lillien está casada con Dan Schneider.

Lisa Lillien is getrouwd met Dan Schneider.

Ninguna de mis dos hermanas está casada.

Mijn zusters zijn allebei ongehuwd.

Estoy casada y tengo dos hijos.

Ik ben gehuwd en heb twee zonen.

Que yo sepa, ella todavía no está casada.

Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

Que yo sepa, ella todavía no está casada.

Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

Que yo sepa, ella todavía no está casada.

Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

«¿Sabías que la hija del vecino ya está casada?» «¡No me digas! ¡Si sólo tiene dieciocho años!»

"Wist je dat de dochter van de buurman al getrouwd is?" 'Je zegt niet! Ze is pas achttien!"