Vertaling van comer

Inhoud:

Spaans
Nederlands
comer {ww.}
eten 
nuttigen
vreten
gebruiken 
bikken 
¿Puedo comer?
Kan ik eten?
No necesitas comer.
Je moet niet eten.
almorzar, comer {ww.}
het middagmaal gebruiken


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Puedo comer?

Kan ik eten?

No necesitas comer.

Je moet niet eten.

Acabo de comer.

Ik heb zojuist geluncht.

Suelo comer mucho.

Normaal gesproken eet ik veel.

Quiero algo para comer.

Ik wil iets om te eten.

¿Quieres comer algo?

Wil je iets eten?

No debes comer tanto.

Je mag niet te veel eten.

¿Cuándo podemos comer?

Wanneer kunnen we eten?

Necesitas comer más fibra.

Je moet meer vezels eten.

Dame algo de comer.

Geef mij iets te eten.

Llevo días sin comer.

Ik heb sinds dagen niet gegeten.

No puedes comer aquí.

Ja mag hier niet eten.

¿Puedo empezar a comer?

Mag ik nu beginnen met eten?

¿Dónde quieres comer?

Waar wil je eten?

Hay que comer para vivir y no vivir para comer.

Men moet eten om te leven, niet leven om te eten.


Gerelateerd aan comer

almorzar