Vertaling van fiesta

Inhoud:

Spaans
Nederlands
fiesta [v] (la ~) {zn.}
feest  [o]
partij [v]
fuif [v]
festiviteit [v]
Les invité a la fiesta.
Ik heb hen uitgenodigd voor het feest.
La fiesta terminó a las nueve.
Het feest eindigde om negen uur.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

La invitaron a una fiesta.

Ze was uitgenodigd voor een feestje.

La fiesta fue muy divertida.

Het feestje was echt leuk.

Les invité a la fiesta.

Ik heb hen uitgenodigd voor het feest.

La fiesta fue muy divertida.

Het feestje was echt leuk.

Diviértase en la fiesta, John.

Veel plezier op het feestje, John.

La fiesta terminó a las nueve.

Het feest eindigde om negen uur.

Todos estaban bien vestido en la fiesta.

Op het feest, was iedereen goed gekleed.

¿Te gustaría venir a mi fiesta?

Wil je naar mijn feestje komen?

Ellos me hicieron una gran fiesta.

Ze gaven een groot feest voor mij.

¿Cuánta gente vino a tu fiesta?

Hoeveel mensen kwamen er naar je feestje?

Nadie, excepto él, vino a la fiesta.

Behalve hij, kwam niemand naar het feestje.

Tenemos una fiesta el próximo sábado.

We hebben een feest volgende zaterdag.

Lo conocí el año pasado en una fiesta.

Ik heb hem vorig jaar op een feestje ontmoet.

Ella no tenía ropa para ir a la fiesta.

Ze had geen jurk om naar het feest mee te gaan.

Él fue el único que vino a la fiesta.

Hij was de enige die naar het feestje kwam.