Vertaling van fin de semana

Inhoud:

Spaans
Nederlands
fin de semana [m] (el ~) {zn.}
weekend 
weekeinde
¿Cómo estuvo el fin de semana?
Hoe was je weekend?
¿Has pasado un buen fin de semana?
Hebt ge een aangenaam weekend gehad?


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Has pasado un buen fin de semana?

Hebt ge een aangenaam weekend gehad?

¿Cómo estuvo el fin de semana?

Hoe was je weekend?

Aprendí mucho este fin de semana.

Ik heb dit weekend veel geleerd.

También espero un clima soleado para el fin de semana.

Ik hoop ook op zonnig weer in het weekend.

Estoy deseando que empiece el fin de semana.

Ik kan niet wachten tot het weekend begint.

¿Cuáles son tus planes para el fin de semana?

Wat ben je van plan voor het weekend?

Yo ando a la vez cansado y feliz al comienzo de cada fin de semana.

Aan het begin van elk weekeinde ben ik tegelijk moe en vrolijk.