Vertaling van forma

Inhoud:

Spaans
Nederlands
forma [v] (la ~) {zn.}
vorm
gedaante [v]
El calor es una forma de energía.
Warmte is een vorm van energie.
Esa nube tiene forma de pez.
Die wolk heeft de vorm van een vis.
formar {ww.}
formeren
vormen 
aangaan 

él/ella forma

hij/zij/het formeert
» meer vervoegingen van formeren

desfilar, formar, pavonearse, ostentar {ww.}
pronken
pralen
prijken
paraderen

él/ella forma

hij/zij/het pronkt
» meer vervoegingen van pronken



Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Dilo de otra forma.

Zeg het op een andere manier.

No consigo pensar de otra forma.

Ik kan niet anders denken.

El calor es una forma de energía.

Warmte is een vorm van energie.

No le hables de esa forma.

Praat niet zo tegen hem.

De alguna forma terminaré esta trabajo.

Ik zal dit werk op een of andere manier afmaken.

Esa nube tiene forma de pez.

Die wolk heeft de vorm van een vis.

Estás en mejor forma que yo.

Je bent in een betere conditie dan ik.

Las disputas internacionales deben resolverse de forma pacífica.

Internationale conflicten moeten vreedzaam worden opgelost.

Cada molécula de nuestro cuerpo tiene una forma única.

Ieder molecuul in ons lichaam heeft een unieke vorm.

De cualquier forma, tres contra uno es injusto.

Hoe dan ook, drie tegen één is oneerlijk.

Si te vas a comportar de esta forma, me iré.

Als je zo gaat doen, ben ik hier weg.

Creo que nuestra convivencia ha influenciado tu forma de vida.

Ik denk dat ons samenwonen je manier van leven beïnvloed heeft.

Ellos usaron matemáticas para calcular la forma del universo justo antes y después del Big Bang.

Ze hebben wiskunde gebruikt om de vorm van het universum vlak voor en na de oerknal te berekenen.

El planeta tiene una forma parecida a la de una naranja.

De aardbol heeft dezelfde vorm als een sinaasappel.

La democracia es la peor forma de gobierno, con excepción de todas las otras que se ha probado.

Democratie is de slechtste regeringsvorm, met uitzondering van alle andere vormen die zijn uitgeprobeerd.


Gerelateerd aan forma

formar - desfilar - pavonearse - ostentar