Vertaling van haber

Inhoud:

Spaans
Nederlands
haber
gebeuren


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Debería haber dicho algo.

Ik had iets moeten zeggen.

Debió haber comprado algunos lápices.

Hij had een paar potloden moeten kopen.

Me debiste haber dicho ayer.

Je had me dat gisteren moeten vertellen.

Debo haber cometido un error.

Ik zal wel een fout gemaakt hebben.

Tiene que haber un modo.

Er moet een manier zijn.

Ellos mencionaron haber estado allí.

Ze vermeldden dat ze daar geweest zijn.

Presumía de haber ganado el primer premio.

Ze pochte met het winnen van de eerste prijs.

Sin agua, los soldados podrían haber muerto.

Zonder water zouden de soldaten gestorven zijn.

Ella no puede haber llegado tan temprano.

Ze kan hier zo vroeg niet zijn.

Su condición podría haber sido peor.

Zijn toestand had erger kunnen zijn.

Ha de haber algo que puedas hacer.

Er moet iets zijn dat je kan doen.

Él no pudo haber hecho eso.

Dat kan hij niet gedaan hebben.

El parece haber vivido en España.

Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.

El niño negó haber robado la bicicleta.

De jongen ontkende de fiets gestolen te hebben.

No debí haber desperdiciado mi tiempo.

Ik had mijn tijd niet moeten verspillen.