Vertaling van hermanos

Inhoud:

Spaans
Nederlands
hermanos {eigenn.}

broers
zussen


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Tengo hermanos.

Ik heb broers.

¿Cuántos hermanos tenés?

Hoeveel broers heb je?

Ella tiene tres hermanos.

Zij heeft drie broers.

Tom tiene 12 hermanos.

Tom heeft 12 broers en zussen.

No tengo hermanos.

Ik heb geen broer.

Él tiene tres hermanos.

Hij heeft drie broers.

Tom no tiene hermanos.

Tom heeft geen broers.

Mi madre tiene cuatro hermanos.

Mijn moeder heeft vier broers.

Los dos hermanos aún viven.

Beide broers zijn nog in leven.

Los dos hermanos son músicos.

De broers zijn allebei musici.

Tengo dos hermanos y una hermana.

Ik heb twee broers en één zus.

Tom no tiene hermanos ni hermanas.

Tom heeft geen broers, noch zussen.

¿Cuántos hermanos tienes? ¿Cuántas hermanas tienes?

Hoeveel broers heb je? Hoeveel zussen heb je?

Tengo dos hermanos y una hermana.

Ik heb twee broers en één zus.

Siempre me he preguntado cómo será tener hermanos.

Ik heb me altijd afgevraagd hoe het zou zijn om broertjes en zusjes te hebben.