Vertaling van hospital

Inhoud:

Spaans
Nederlands
hospital [m] (el ~) {zn.}
ziekenhuis  [o]
hospitaal [m]
gasthuis [o]
Trabajo en un hospital.
Ik werk in een ziekenhuis.
Hoy iré al hospital.
Ik ga vandaag naar het ziekenhuis.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Hoy iré al hospital.

Ik ga vandaag naar het ziekenhuis.

Trabajo en un hospital.

Ik werk in een ziekenhuis.

Él está en el hospital.

Hij is in het ziekenhuis.

Ahora está en el hospital.

Ze is op dit moment in het ziekenhuis.

Él está en el hospital.

Hij is in het ziekenhuis.

Tom sigue en el hospital.

Tom is nog in het ziekenhuis.

Deberíamos enviar a Jordan al hospital.

We zouden Jordan naar het ziekenhuis moeten sturen.

Ella salió del hospital hace una hora.

Ze heeft het ziekenhuis een uur geleden verlaten.

Este hospital tiene mucho equipamiento nuevo.

Dit ziekenhuis heeft veel nieuwe apparatuur.

Este hospital es administrado por el municipio.

Dit ziekenhuis wordt door de stad gerund.

Tom recibió una llamada desde el hospital.

Tom kreeg een telefoontje van het ziekenhuis.

No me gustaría trabajar en un hospital.

Ik zou niet graag in een ziekenhuis werken.

Tom todavía está en el hospital.

Tom is nog steeds in het ziekenhuis.

No me gustaría trabajar en un hospital.

Ik zou niet in een ziekenhuis willen werken.

Si me sigues, te mostraré el camino al hospital.

Als je me volgt zal ik je de weg naar het ziekenhuis tonen.