Vertaling van isla

Inhoud:

Spaans
Nederlands
isla [v] (la ~) {zn.}
eiland  [o]
Sumatra es una isla.
Sumatra is een eiland.
Ojalá la isla sea hermosa.
Hopelijk is het eiland mooi.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Sumatra es una isla.

Sumatra is een eiland.

Ojalá la isla sea hermosa.

Hopelijk is het eiland mooi.

No se puede vivir en esa isla.

Je kan niet op dat eiland wonen.

Hay muchos ríos en esa isla.

Er zijn veel rivieren op dat eiland.

La isla está al oeste de Japón.

Het eiland ligt ten westen van Japan.

Es imposible vivir en esa isla.

Het is onmogelijk op dat eiland te wonen.

Muchos turistas visitan esta isla cada año.

Ieder jaar komen veel toeristen naar dit eiland.

Esa isla tiene un clima tropical.

Dat eiland heeft een tropisch klimaat.

Desde la alta duna podía ver la isla entera.

Vanaf het hoge duin kon ik het gehele eiland overzien.

Después del desastre, casi no quedó agua en la isla.

Na de ramp was er amper nog water over op het eiland.

Él fue muy amable en llevarnos a la isla en su bote.

Hij was zo vriendelijk ons met zijn boot naar het eiland te voeren.

Vista desde una distancia, la isla se veía como una nube.

Vanuit de verte gezien zag het eiland eruit als een wolk.