Vertaling van joven

Inhoud:

Spaans
Nederlands
joven {bn.}
jeugdig 
jong 
pril
joven [m] (el ~) {zn.}
jongeling [m]
jongeheer
borst  [m]


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Tom parece joven.

Tom ziet jong uit.

Su hermana luce joven.

Zijn zus ziet er jong uit.

La noche aún es joven.

De nacht is nog jong.

Yo fumaba cuando era joven.

Ik rookte toen ik jong was.

Desearía ser joven otra vez.

Ik zou willen opnieuw jong zijn.

Ella era hermosa cuando joven.

Ze was mooi toen ze jong was.

Sólo se es joven una vez.

We zijn maar eenmaal jong.

Eres demasiado joven para viajar solo.

Jullie zijn te jong om alleen te reizen.

Nuestra profesora se ve muy joven.

Onze lerares ziet er heel jong uit.

Ojalá yo fuera joven de nuevo.

Ik zou willen opnieuw jong zijn.

¿El hombre es joven o viejo?

Is de man oud of jong?

No eres más joven que yo.

Gij zijt niet jonger dan ik.

¿Quién es más joven, él o yo?

Wie is de jongste, hij of ik?

Tú eres muy joven para casarte.

Je bent te jong om te trouwen.

Tu madre es muy joven, ¿verdad?

Je moeder is heel jong, niet?