Vertaling van montar
						Inhoud:
						
Spaans
Nederlands
montar {ww.}
instappen
Los vi entrar al banco.
									Ik heb hen de bank zien binnengaan.
								  Lo vi entrar en el cuarto.
									Ik zag hem de kamer binnengaan.
								  cabalgar, montar {ww.}
rijden
Voorbeelden in zinsverband
Spaans
Nederlands
Debo montar una bicicleta.
Ik moet fietsen.
Aprendí a montar en bicicleta cuando tenía seis años.
Ik heb leren fietsen toen ik zes was.
La vida es como montar en bicicleta: para mantenerte en equilibrio tienes que seguir moviéndote.
Het leven is als fietsen. Om in balans te blijven moet je in beweging blijven.