Vertaling van rocío

Inhoud:

Spaans
Nederlands
rocío [m] (el ~), relente {zn.}
dauw [m]
Esta mañana amaneció con rocío.
Vanochtend was er dauw.
asperjar, hisopear, rociar {ww.}
besproeien 
besprenkelen 
sproeien
sprenkelen

yo rocío
él/ella roció

ik besproei
hij/zij/het besproeide
» meer vervoegingen van besproeien



Gerelateerd aan rocío

relente - asperjar - hisopear - rociar