Vertaling van suerte

Inhoud:

Spaans
Nederlands
suerte [v] (la ~), destino [m] (el ~) {zn.}
lot
levenslot
fortuin [o]
Feliz es el hombre que está contento con su suerte.
Gelukkig is hij die tevreden is met zijn lot.
Hoy tengo una cita con el destino.
Ik heb vandaag een afspraak met het lot.
suerte [v] (la ~) {zn.}
slag  [o]
soort
aard  [m]
suerte [v] (la ~), probabilidad [v] (la ~), oportunidad [v] (la ~) {zn.}
kans 
uitzicht
¡Dame una oportunidad!
Geef me een kans!
Es tu única oportunidad.
Het is je enige kans.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Buena suerte.

Succes.

La suerte está echada.

De dobbelsteen is gegooid.

Pero él tuvo suerte.

Maar hij heeft geluk gehad.

¡Suerte en el examen!

Succes met je examen!

Por suerte, nadie se mojó.

Gelukkig werd niemand nat.

Le deseo buena suerte en el examen.

Ik wens u veel geluk op het examen.

Él tuvo la suerte de encontrar trabajo.

Hij had het geluk een baan te vinden.

El siete es un número de la suerte.

Zeven is een gelukbrengend getal.

Con suerte, él llegó a tiempo para tomar el tren.

Hij had geluk en was op tijd voor de trein.

He tenido suerte de encontrar una buena canguro.

Ik heb geluk gehad dat ik er in geslaagd ben een goede babysit te vinden.

Feliz es el hombre que está contento con su suerte.

Gelukkig is hij die tevreden is met zijn lot.

Algunos creen que el siete es un número de la suerte.

Sommigen geloven dat zeven een geluksgetal is.

Algunos creen que el siete es un número de la suerte.

Sommigen geloven dat zeven een geluksgetal is.


Gerelateerd aan suerte

destino - probabilidad - oportunidad