tierra de cultivo, suelo [m] (el ~), fondo [m] (el ~) {zn.} bodem [m]
grond [m]
voedingsbodem
ondergrond
fond [o]
aarde  [v] 
									El anciano se cayó al suelo.
									De oude man viel op de grond.
								   
									Ellos han escalado las montañas más altas y caminado por el suelo marino.
									Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.