Vertaling van tocar

Inhoud:

Spaans
Nederlands
tocar {ww.}
aanzitten
aanroeren
tocar {ww.}
slaan
overgaan
kleppen
klinken
gaan 
tocar, estar en contacto {ww.}
toucheren
beroeren
raken 
aanraken 
aankomen 
jugar, tocar {ww.}
spelen 
voorspelen
uitvoeren 
Puedo tocar Chopin.
Ik kan Chopin spelen.
Sabe tocar la flauta.
Hij kan fluit spelen.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Puedo tocar Chopin.

Ik kan Chopin spelen.

Sabe tocar la flauta.

Hij kan fluit spelen.

¿Me permites tocar el piano?

Sta je me toe om piano te spelen?

Me gusta tocar el piano.

Ik speel graag piano.

Ella sabe tocar el piano.

Zij kan piano spelen.

John no sabe tocar la guitarra.

Jon kan geen gitaar spelen.

Mi hobby es tocar la guitarra.

Mijn hobby is gitaar spelen.

John no sabe tocar la guitarra.

Jon kan geen gitaar spelen.

Me gusta escuchar música, y aún más tocar.

Muziek beluisteren doe ik graag, en muziek spelen nog liever.

Él sabe tocar el piano mejor que yo.

Hij kan beter piano spelen dan ik dat kan.


Gerelateerd aan tocar

estar en contacto - jugar