Vertaling van dictionnaire

Inhoud:

Frans
Nederlands
dictionnaire [m] (le ~) {zn.}
woordenboek  [o]
dictionaire [m]
J'ai le dictionnaire.
Ik heb het woordenboek.
J'ai le dictionnaire.
Ik heb het woordenboek.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

J'ai le dictionnaire.

Ik heb het woordenboek.

J'ai le dictionnaire.

Ik heb het woordenboek.

C'est mon dictionnaire.

Dat is mijn woordenboek.

Cherche-le dans ton dictionnaire.

Zoek het op in je woordenboek.

Il m'a conseillé ce dictionnaire.

Hij raadde me dit woordenboek aan.

Sais-tu utiliser un dictionnaire ?

Weet je hoe je een woordenboek moet gebruiken?

Me prêterez-vous votre dictionnaire ?

Kun je mij je woordenboek lenen?

Puis-je utiliser ton dictionnaire ?

Mag ik je woordenboek even?

As-tu un dictionnaire d'anglais ?

Heb je een Engels woordenboek?

J’ai donné un dictionnaire à mon frère.

Ik gaf mijn broer een woordenboek.

Je lui ai rendu son dictionnaire.

Ik heb haar haar woordenboek teruggegeven.

Il veut se procurer un nouveau dictionnaire.

Hij wil zich een nieuw woordenboek aanschaffen.

C'est le dictionnaire que j'utilise tous les jours.

Dat is het woordenboek dat ik alle dagen gebruik.

C'est la personne à qui j'ai donné mon dictionnaire.

Hij is de persoon aan wie ik mijn woordenboek heb gegeven.

Quelqu'un peut-il me conseiller un bon dictionnaire d'allemand unilingue ?

Kan iemand mij een goed eentalig Duits woordenboek aanraden?