Vertaling van marcher
Voorbeelden in zinsverband
J'aime marcher seul.
Ik ga graag alleen te voet.
Pouvez-vous marcher ?
Kan je lopen?
Je peux difficilement marcher.
Ik kan amper wandelen.
Il ne peut plus marcher.
Hij kan niet meer lopen.
Mon grand-père aime marcher.
Mijn opa houdt van wandelen.
Je suis allé marcher tôt le matin.
Vroeg in de morgen heb ik een wandeling gedaan.
Le bébé est capable de marcher.
De baby kan lopen.
Il aime marcher dans le parc.
Hij houdt van wandelen in het park.
Le soldat blessé pouvait à peine marcher.
De gewonde soldaat kon amper lopen.
Parfois je me sens fatiguée de marcher.
Soms voel ik me moe van het wandelen.
Je ne peux pas marcher plus loin.
Ik kan niet verder lopen.
Il a essayé de faire marcher le robot.
Hij probeerde de robot te laten rennen.
Je suis trop fatigué pour continuer de marcher.
Ik ben te moe om nog verder te stappen.
Je les ai vus marcher bras dessus bras dessous.
Ik zag hen arm in arm lopen.
J'ai dû marcher car il n'y avait pas de taxis.
Ik moest lopen, omdat er geen taxi's waren.