Vertaling van parcours

Inhoud:

Frans
Nederlands
parcours [m] (le ~), trajet [m] (le ~) {zn.}
tocht
parcourir, traverser {ww.}
rijden door
doorkruisen

je parcours
tu parcours

ik doorkruis
jij doorkruist
» meer vervoegingen van doorkruisen

parcourir {ww.}
doorlezen

je parcours
tu parcours

ik doorlees
jij doorleest
» meer vervoegingen van doorlezen

parcourir, abattre {ww.}
gaan door
aflopen 
doorgaan
afleggen 

je parcours
tu parcours

ik loop af
jij loopt af
» meer vervoegingen van aflopen



Gerelateerd aan parcours

trajet - parcourir - traverser - abattre