Vertaling van semaine

Inhoud:

Frans
Nederlands
semaine [v] (la ~) {zn.}
week 
La pluie dura une semaine.
Het regende een week lang.
Bill reviendra la semaine prochaine.
Bill komt volgende week terug.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

J'ai beaucoup travaillé cette semaine.

Ik heb veel gewerkt deze week.

La pluie dura une semaine.

Het regende een week lang.

Bill reviendra la semaine prochaine.

Bill komt volgende week terug.

Elles le font chaque semaine.

Ze doen het elke week.

Notre thème de la semaine est : _____.

Ons thema van de week is: _____.

J'ai une semaine pour effectuer mes devoirs.

Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken.

Je vous rappelle dans la semaine.

Ik bel je binnen een week.

Elle va en France la semaine prochaine.

Zij gaat volgende week naar Frankrijk.

Je nage une fois par semaine.

Ik zwem één keer per week.

Il lave la bicyclette chaque semaine.

Hij wast de fiets elke week.

Il m’écrit une fois par semaine.

Hij schrijft mij eens per week.

Elle sera de retour d'ici une semaine.

Ze is binnen een week terug.

Il se peut qu'il gèle la semaine prochaine.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

J'ai pris un jour de congé la semaine dernière.

Hij heeft een week vrij genomen.

La semaine dernière elle donna naissance à une jolie fille.

Afgelopen week is ze bevallen van een mooie dochter.