Vertaling van sorcier

Inhoud:

Frans
Nederlands
sorcier [m] (le ~) {zn.}
tovenaar
tjsoener
heksenmeester
toveraar
duivelskunstenaar [m]
Le sorcier agita sa baguette magique et disparut dans le néant.
De tovenaar zwaaide met zijn toverstokje, en verdween in het niets.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

J'abandonne. Qu'ont en commun un prêtre irlandais et un sorcier africain ?

Ik geef het op. Wat hebben een Ierse priester en een Congoleese medicijnman gemeen?

Le sorcier agita sa baguette magique et disparut dans le néant.

De tovenaar zwaaide met zijn toverstokje, en verdween in het niets.