Vertaling van voisins

Inhoud:

Frans
Nederlands
voisins [m] (le ~) {zn.}
buren
Je déteste mes voisins.
Ik haat mijn buren.
Pendant qu'ils étaient partis en vacances, leurs voisins se sont occupés du chien.
Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Je déteste mes voisins.

Ik haat mijn buren.

C'est un de mes voisins.

Hij is één van mijn geburen.

Pendant qu'ils étaient partis en vacances, leurs voisins se sont occupés du chien.

Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.

La Bible nous dit d'aimer nos voisins, et aussi d'aimer nos ennemis; probablement parce qu'il s'agit en général des mêmes personnes.

De Bijbel draagt ons op om onze naasten én onze vijanden lief te hebben; waarschijnlijk omdat dat in het algemeen dezelfde personen zijn.